Deadlines van de Belastingdienst zijn gegoten in beton, zo ondervond een groot afvalverwerkingsbedrijf. Omdat het bedrijf een verzoek tot teruggaaf van afvalstoffenbelasting één dag te laat bij de inspecteur inleverde, kan het nu fluiten naar 7 miljoen euro.

Dat blijkt uit een recente uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch. Eerder had de rechtbank nog geoordeeld dat het bedrijf wel 7 miljoen euro aan belasting terug zou krijgen.

De zaak is behoorlijk ingewikkeld, omdat ze speelde rond het afschaffen van de afvalstoffenbelasting op 1 januari 2012. Voor die datum betaalde het bedrijf afvalstoffenheffing over het afval dat op de stortplaats werd gestort. Over afval dat weer de keten inging om óf te worden hergebruikt, óf te worden verbrand, kon het bedrijf al afgedragen belasting terugkrijgen.

Het bedrijf deed maandelijks een verzoek om teruggaaf, en dus ook over december 2011. Over die maand zou het bijna 850 duizend euro aan afvalstoffenheffing terugkrijgen.

Maar kennelijk besefte men pas na de aangifte dat de wet zou veranderen en dat er nog veel brandbaar afval op de stortplaats lag. Door de afvalberg af te graven en dat afval alsnog af te voeren, kon het veel meer belasting terugkrijgen.

Bezwaar te laat

Het bedrijf diende vervolgens in bezwaar tegen de beschikking van de fiscus, maar in feite ook tegen de eigen aangifte over december 2011. Het bedrag moest geen 846.887, maar 6.963.648 euro zijn.

De belastinginspecteur ging hier niet mee akkoord en bleef bij zijn stelling dat het bedrijf circa 8,5 ton zou terugkrijgen, want dat was het bedrag dat ze in eerste instantie zelf hadden aangegeven. Bovendien was het verzoek te laat binnen gekomen. Het had er op 31 januari moeten zijn, maar het was pas bij de Belastingdienst op 1 februari binnengekomen.

Het bedrijf stapte naar de rechter om alsnog 7 miljoen euro aan te veel betaalde belasting terug te krijgen. Het ging immers nog veel brandbaar afval afgraven en afvoeren en omdat het ging om afval van vóór de wetswijziging, kon het daarvoor belasting terugvragen. De rechtbank ging mee in de redenering van het bedrijf en stelde dat het recht had op 7 miljoen euro teruggave.

De inspecteur was niet gelukkig met het vonnis en ging in beroep. Het gerechtshof oordeelde inhoudelijk niet veel anders dan de rechter, op één niet heel onbelangrijk detail na. Het bedrijf had het verzoek tot teruggaaf echt voor de deadline moeten indienen. Nu kon het gerechtshof niets anders doen dan het niet-ontvankelijk verklaren.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl